Gedane zaken nemen misschien geen keer, maar er valt wel veel uit te leren. Onder dit motto bracht het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek de geschiedenis van de Zeeschelde vanaf 1850 in beeld. Op basis van literatuur, historisch kaartmateriaal en lange tijdsreeksen van meetgegevens schetsen de onderzoekers een beeld van de vele menselijke ingrepen en natuurlijke evoluties in het estuarium en de invloed hiervan op ecologisch waardevolle slik- en schorgebieden. Het archief met oude luchtfoto’s van de Vlaamse Gemeenschap dat onlangs beschikbaar kwam, leverde een bijkomende schat aan informatie. Eén van de ingrijpendste en meest zichtbare aanpassingen vindt plaats tussen 1878 en 1903: de rechttrekking van de rivier. Stroomopwaarts van Dendermonde verkort het traject van de Zeeschelde met maar liefst 10,5 kilometer ofwel 22 %. De oorspronkelijke kronkelende loop is nog te zien op verbazingwekkend nauwkeurige kadasterkaarten van het begin van de 19e eeuw. Tegelijkertijd uniformeert de waterbeheerder de diepte en breedte van de vaargeul, waardoor de afwisseling van stroomversnellingen en luwtes – zo belangrijk voor vele waterbewoners - verloren gaat.InpolderingenMinder opvallend, maar even ingrijpend, is het smaller worden van de zone die door de rivier beïnvloed wordt. Een normale getijdenrivier overspoelt niet alleen slikken en schorren, maar ook grote delen van de vallei. Dit is vooral belangrijk voor vele vissoorten, die vanuit de hoofdstroom de vallei opzoeken om te foerageren en te paaien. Een visserijtijdschrift uit 1919 schetst de spieringvangst in de uiterwaarden langs de Schelde: ‘In de loop van de winter zien we een speciale spieringvangst: men gaat de ondergelopen graslanden, welke nu bevroren zijn opzoeken, maakt gaten in het ijs en laat koorden zakken met daaraan stukjes paling als aas. De buit kon wel oplopen tot 100 à 150 spieringen per nacht.’ Stelselmatige inpolderingen en dijkverhogingen verbreken dit levensnoodzakelijke contact tussen vallei en rivier steeds verder. In 1850 was nog meer dan 4000 hectare in meer of mindere mate verbonden met de rivier – slechts een schamele 700 hectare restte nog in 2003.Naast het oppervlak is ook het landgebruik van gebieden onder getij-invloed sterk gewijzigd. De schorren zoals we ze nu kennen lijken de beste benadering van “wilde” natuur in Vlaanderen, maar dat is lang niet altijd zo geweest. Tot 1950 zijn vrijwel alle schorren in cultuur. Er worden wilgen gekweekt, riet gesneden, ze worden beweid, gehooid of als akker gebruikt. Mondelinge overlevering en heel wat geschreven bronnen beschrijven het wijd verspreid gebruik van de bevloeiing van meersen en akkers. Landbouwers zetten de percelen in de winter onder getij-invloed via sluizen of door het doorsteken van de lage zomerdijkjes. Het vruchtbare laagje slib dat de rivier afzet zorgt ’s zomers voor goede opbrengsten. Na 1950 worden grote oppervlaktes definitief van de rivier afgesloten. Bevloeiing is door de slechter wordende waterkwaliteit niet langer wenselijk en door de opkomst van kunstmest ook niet langer noodzakelijk.VrijheidsbeperkingWat onder de laagwaterlijn gebeurt, ontsnapt meestal aan onze aandacht. Ten onrechte, want ook daar wijzigt de rivier sterk. Sedert de jaren 30 wordt de diepte van de Schelde regelmatig gepeild in opdracht van de Vlaamse Overheid. Uit die metingen blijkt dat het aandeel water dieper dan 5 meter aanzienlijk toenam ten koste van ondiepere zones. Een van de redenen is de verdieping en verruiming van de vaargeul voor de scheepvaart. Dat is ecologisch gezien ongunstig, want juist ondiepe zones zijn van groot belang voor vele bodemorganismen en de vogels die ervan leven.De beperking van de vrijheid van de rivier en de ingrepen in haar morfologie blijven niet zonder gevolgen. Vooral het getij wijzigt sterk doordat de dempende werking van het estuarium vermindert. Het getijverschil in Gent bedraagt momenteel bijna 2.5 meter, maar in 1850 is stroomopwaarts van de Kalkense Meersen nog amper sprake van een getijbeweging. Dat kan ondermeer afgeleid worden uit de verspreiding van getijmolens, die het getijdenverschil benutten om het waterrad aan te drijven. Ook het gemiddeld hoogwater stijgt geleidelijk, rond Wetteren zelfs 108 centimeter op 100 jaar tijd. De schorren raken steeds meer geklemd tussen de starre begrenzing van de dijken en het stijgende water. Door sedimentatie komen ze hoger en hoger te liggen. Gecombineerd met de verdieping van de Schelde leidt dit tot een veel steilere helling van de oever, wat de stabiliteit van de schorren ondermijnt. Ze eroderen en het toch al zo schaarse schorareaal krimpt verder in. Op vele plaatsen langs de Schelde zijn de erosiekliffen aan de rand van het schor goed zichtbaar. De sterke achteruitgang van de slikzone, die het achterliggende schor tegen erosie beschermt, versterkt nog deze evolutie. Sinds 1850 verdween 2/3 van het slikareaal. De tijd van de uitgestrekte slikzones en pionierschorren, die bioloog en fotograaf Jean Massart zo treffend in beeld bracht aan het begin van de 20e eeuw, lijkt definitief voorbij.NatuurontwikkelingHoewel de historische studie duidelijk de grote veranderingen in de Zeeschelde aantoont, blijft het moeilijk om een eenduidig onderscheid te maken tussen oorzaak en gevolg. Stijgt het water door de rechttrekkingen? Of door het afsluiten van de talrijke zijbeken en grachten? Wat is het aandeel van de zeespiegelstijging? In welke mate spelen de verdiepingen van de vaargeul een rol? Veel onzekerheden, maar over één ding bestaat geen twijfel: als de huidige evolutie doorzet, kunnen de waardevolle slikken en schorren nooit in goede staat behouden blijven. De nabije toekomst voorziet echter in de ontwikkeling van nieuwe slikken, schorren en rivierbegeleidende natuur langs de Schelde. Hierdoor krijgt de rivier iets van haar vroegere vrijheid terug. En dat is een absolute noodzaak om het estuarien evenwicht te herstellen.
Name | Role | Start | End |
---|---|---|---|
Piesschaert, Frederic | member |
Name | Role | Start | End |
---|---|---|---|
OG Toestand van Ecosystemen | member |
created:2011-12-14 14:18:59 UTC, source:web